ROTEM = rotational thromboelastometry. Meet de viscoelasticiteit van een zich vormend stolsel in de tijd. Correleert beter met in vivo stolling dan testen als PT en APTT.
Relevante meetresultaten:
- Clotting time: tijd tot amplitude van 2 mm. Vooral afhankelijk van stollingsfactoren inclusief fibrinogeen.
- Clot formation time: tijd tussen bereiken amplitude van 2 mm en 20 mm. Afhankelijk van zowel fibrinogeen als thrombocyten.
- Alpha angle: stijlheid van curve bij start van CFT. Vooral afhankelijk van fibrinogeen, in mindere mate van thrombocyten.
- Amplitude at 10 minutes / maximal clot firmness: afhankelijk van thrombocyten, fibrinogeen en fibrinolysis.
- Lysis index at 30 minutes after CT: uitgedrukt in percentage van MCF. Afhankelijk van mate van fibrinolyse.
INTEM = intrinsieke pathway ROTEM (activatie door kaolin)
- Vergelijkbaar met APTT.
- HEPTEM = INTEM met toevoeging van heparinase, dus na neutralisering van heparine effect.
EXTEM = extrinsieke pathway ROTEM (activatie door TF)
- Vergelijkbaar met PT. Reactie wordt versneld door toevoeging TF, dus kortere CT waarde dan INTEM. Overige normaalwaarden nagenoeg gelijk.
- FIBTEM = EXTEM met thrombocytenremmer, dus functionele meting van alleen stollingsfactoren en fibrinogeen.
Praktische benadering:
- EXTEM CT > 80 seconden?
- HEPTEM CT << INTEM CT? Dan heparine effect: geef protamine.
- HEPTEM CT ≈ INTEM CT? Dan stollingsfactor en/of fibrinogeen deficiëntie.
- FIBTEM A10 < 10 mm? Geef fibrinogeen.
- FIBTEM A10 normaal? Geef prothrombinecomplex of FFP.
- EXTEM A10 < 40 mm?
- T.g.v. laag fibrinogeen indien FIBTEM A10 < 10 mm: geef fibrinogeen.
- T.g.v. hyperfibrinolyse indien EXTEM lysis index at 30 minutes < 94%: geef tranexaminezuur.
- T.g.v. thrombocytopenie/-pathie indien geen van bovenstaande: geef DDAVP en/of thrombocyten.